Altijd Kerstmis

Kortverhaal uit 2018.

 

 
Tekst_Blog_Altijd Kerstmis.jpg

De kerstperiode was de enige tijd van het jaar waarin de hoerenkoten met hun knipperende neonverlichting in het straatbeeld van de anders grijze stad leken op te gaan. Voor één korte maand waarin het altijd voor vijven donker werd, maakten hun huizen deel uit van het grote geheel en leek alles te zijn alsof het zo hoorde. In februari kwamen ze nog weg met het excuus dat niemand al de tijd genomen had om de vergeten kerstlichtjes van de dakgoot te halen, maar van zodra de lente haar vroege intrede deed begin maart, was het hele idee om in de massa op te gaan om zeep. 

Het boek lag ongeopend voor haar neus terwijl hij met te grote happen zijn belegd broodje naar binnen werkte. Het boek openen zou onbeleefd zijn; de aanblik aan wat ze had kunnen doen, was haar manier om hem zonder woorden een schuldgevoel aan te praten voor het feit dat hij haar gestoord had. Hij zweeg. At. Zij overtrok de reliëfletters van de titel met haar wijsvinger en keek vooral niet op.
Juliaan kwam altijd op het verkeerde moment aan haar raam staan. Vijf minuten voor het einde van haar shift erop zat, stond hij met een scheve grijns voor haar neus, het felroze licht weerspiegeld in zijn warme, bruine ogen die alleen maar goeds voorspelden. Als ze kinderen had gehad, waren die een goed excuus geweest om hem op zulke momenten door te schuiven naar Kitty, maar ze was alleen en ze kon het geld goed gebruiken. 
Hij kauwde altijd te veel op zijn eten. De plukken brood die hij met zijn ongelijke tanden van zijn boterham scheurde, waren iedere keer weer te groot voor zijn mond, maar toch wist hij ze te vermalen tot een brei die zo vermengd was met zijn speeksel dat het als een straaltje over zijn kin liep. 
Juliaan droeg een bril waar zelfs een vis de kamer niet meer door zou zien en was de enige van haar klanten die geen gouden kettinkje om had. Hij sprak weinig, keek meestal alleen maar en hield haar tegen van zodra ze haar beha wilde uittrekken. 
Het boek voor haar neus was spannend. Ze nam het hem kwalijk dat hij midden het hoofdstuk was komen binnenwaaien, zonder paraplu en met de eeuwige schoothond die hij elke week een andere naam gaf. Het beest heette Paulo vandaag, vernoemd naar Coehlo maar ook naar de slager van drie huizen verder waar hij na elk bezoek 74 gram gehakt ging kopen. Paulo - de hond, niet de slager - was doornat en tot op het bot verkleumd, vrijwel dezelfde conditie als die waarin ze Juliaan meteen waren beginnen uit te kleden. Zijn kleren hadden ze als laagjes van hem afgepeld en vervolgens te drogen gehangen in de badkamer. Het zou vast even duren voor die droog waren.
“Wat is de laatste zee voor je van de wereld valt?” vroeg hij uit het niets. Hij staarde enkel naar het boek voor haar neus. Kauwde verder.
Ze haalde haar schouders op, sloeg haar linkerbeen over het rechtse. “De rode”, antwoordde ze achteloos.

Vorige
Vorige

Open brief Kortrijk

Volgende
Volgende

Write Now! 2013