Write Now! 2013

In de Gentse voorronde van Write Now! 2013 won Tine de tweede plaats met haar kortverhaal ‘Moeman’.

 

 

Moeman

De zon schijnt de auto binnen en verwarmt mijn lange haren. Anna en ik zitten op de achterbank en praten al drie uren niet meer met elkaar. Dat komt omdat mijn zus drie uur geleden in slaap gevallen is.
We rijden naar Italië, naar het huisje dat mama en papa gehuurd hebben samen met mijn ooms en tantes en oma. Opa is er niet bij, omdat hij het vijf jaar geleden plots voor bekeken hield op deze wereld. Mama zegt dat hij in bed kroop en gewoon besloot om niet meer wakker te worden. Dat vind ik gek.
Een vrouw die niet in de auto zit, spreekt via het schermpje vooraan in de auto met papa. Ze zegt dat onze bestemming rechts ligt en zwijgt dan voor het eerst sinds vijftien uur. Ik vraag haar iets, maar ze antwoordt niet meer. Wat is ze onbeleefd, vind ik.
Wanneer we stilstaan, haal ik Poes uit de auto. Poes is onze hond en hij springt blaffend op en neer aan mijn voeten. Poes is een gekke naam voor een hond, maar ik was pas vier toen ik hem een naam gaf, dus het is oké. Hij rent naar het zwembad, doopt zijn tong voortdurend in het water en springt dan zonder aanloop het bad in. Zonder aanloop zo ver springen is moeilijk, weet ik.
Mama roept en papa roept en ik lach. Anna roept niet en lacht niet, want ze slaapt.

’s Avonds, wanneer Poes weer droog is, gaan we te voet naar het dorp. Papa zegt dat we naar een restaurant gaan. In een restaurant kan je eten wat je wil, zolang het maar op de kaart staat.
We moeten ver omhoog wandelen. Anna zeurt niet, dus ik ook niet. Ik ben ouder dan Anna en moet tonen dat ik me minstens even goed gedragen kan.
Het duurt nog een kwartier voor we bij het restaurant zijn. Het is rood met wit en groen. Een man met zwart haar en een lichtbruine huid zegt iets tegen oom Daan dat ik niet begrijp. We mogen aan tafel en de man geeft mij een kaart. Papa vertelt me wat ik allemaal kiezen kan, want ik snap de lettertjes niet.
Terwijl we allemaal wachten op drinken, zie ik een jongen binnen in het restaurant. Hij lacht naar de twee mensen die voor hem aan tafel zitten. Ik vind het leuk als mensen lachen, dat maakt hun gezicht veel mooier. Nadat ik een paar keer naar de lachende jongen heb gekeken, staan ze met z’n drieën op en wandelen ze naar buiten. Ze komen langs onze tafel terwijl ze praten.
Hij spreekt een taal die ik herken uit de tv. Mama noemt het Engels, maar ik zeg haar lachend dat het engelen moet zijn. Eén engel, twee engelen, dat weet zelfs ik.
Hij lijkt een beetje op een engel, maar dan eentje zonder vleugeltjes met veertjes. Veertjes als bij het kuikentje dat ik had voor Pasen, dat piepend in mijn handen lag tot het ophield met piepen. Mama heeft me toen verteld dat opa ooit gezegd had om terug te keren als een kuikentje. Dat kan kloppen, want het kuikentje verliet ook de wereld zoals opa dat gedaan had. Plots.
De jongen zegt iets wat ik niet snap en ik vraag mama of zij weet wat hij net zei. Ze zegt dat hij ‘ik ben moe man’ zei. Moeman is een rare naam voor een mens. Maar dat is Poes ook voor een hond.

Als we allemaal gegeten hebben, wandelen we rond in de dorpstraatjes. Mama en Anna kijken net een winkeltje binnen als ik plots Moeman de hoek naar het plein zie omgaan. Ik vergeet mama en Anna en volg Moeman naar de grote fontein in het midden.
Hij is alleen en dat ben ik ook. Ik ga naast hem zitten en lach. Zo wordt mijn gezicht mooier, weet ik. Hij zegt iets dat klinkt als hallo en zwaait lachend naar mij. Het duurt niet lang voor hij mijn hand vastpakt en me mee neemt naar een boom naast de kerk.
Zijn ogen trekken zich tot spleetjes in de zon, maar als we in de schaduw zitten, blijven ze op zijn gezicht kleven. Dan is het net alsof ik in de spiegel kijk. Anna noemde me vroeger Chinees, maar mama zei haar dat dat niet netjes is en nu zegt ze het niet meer.
We hebben veel pret, Moeman en ik, ook al snappen we niet veel van wat we elkaar willen zeggen. Hij raapt lieveheersbeestjes van de grond en zet ze allemaal op mijn arm. Met tien rood-zwarte spikkels op mijn arm ga ik staan en doe alsof ik een vogel ben. Roekoe roekoe, doe ik, terwijl hij vrolijk in zijn handen klapt.
Daar komt mama plots, met Anna en papa en oom Daan en oma. Ze hollen en ik denk dat ze mij als vogel willen zien. Luid roekoeënd spring ik het muurtje naast de kerk op en sla mijn veertjesloze vleugels uit. Papa grijpt me vast net voor ik naar beneden wil vliegen.
Ik snap niet waarom mama boos op me is. Ze roept voortdurend en er loopt water uit haar ogen. Ze blijft maar herhalen dat ik niet alleen mag weggaan, dat ze me niet uit het oog kan verliezen. Dat vind ik vreemd. Ik ben al vijftien, dan mag je toch best alleen naar een winkeltje verderop? Of naar het pleintje? Ik zeg haar niet wat ik denk, want anders lopen haar ogen nog meer over en dat doet vast verschrikkelijk veel pijn.

Die nacht kan ik niet slapen door de warmte die in onze kamer hangt. Poes ligt hijgend aan mijn voeten en houdt me nog meer wakker.
Ik glij stil uit bed, om Anna niet wakker te maken, en ga naar buiten. Daar is het nog steeds warm en ik besluit om een ommetje te maken. Ik ga de hellingen op die ik eerder die avond met mama en papa en Anna en oma en mijn ooms en tantes ben opgewandeld en zie plots de grote fontein van het pleintje weer terug. Alles is rood door de opkomende zon die overal op valt en dat is best mooi.
Op de rand van de fontein zit Moeman. Moeman is ook rood door de zon en hij is ook best mooi. Hij lacht en zwaait als hij mij ziet en ik ga naast hem zitten, zonder iets te zeggen. Het is even stil voor hij begint te praten.
Ik begrijp de woorden niet die uit zijn mond rollen. Hij babbelt maar en ik luister maar en ik wens dat hij normaal zou praten. Ik antwoord met mijn handen en dat begrijpt hij wel. Hij doet me na en eindelijk snap ik wat hij bedoelt. De zon. De zon is mooi, dat zegt hij. De zon is warm, gebaar ik terug, want ik heb het nog steeds heel erg warm. Pokkeheet, zegt Anna soms. Maar ook dat is niet netjes, vindt mama. Anna luistert alleen naar mama over het zeggen van Chinees, want pokkeheet blijft ze herhalen. 
We gaan wandelen, tot we bij het parkje even verderop zijn. Hij gaat liggen in het gras en ik doe hetzelfde. We liggen hoofd aan hoofd en glimlachen met onze ogen dicht, door de zon die onze oogleden oranje maakt. Ik weet dat hij ook glimlacht, want ik heb stiekem gekeken. Hij pakt plots mijn hand, brengt het naar zijn mond en geeft er een natte kus op. Ik zou jakkes gezegd hebben, vroeger, maar nu ben ik groot en vind ik het fijn.
Moeman en ik begrijpen elkaar zonder de woorden die we kennen. We hebben dus ook helemaal niemand nodig om ons duidelijk te maken wat de ander zegt. Daarom vind ik het heel goed dat mama en papa en Anna en oma en mijn ooms en tantes voor de rest van de dag van ons plekje wegblijven.
Pas later zal ik begrijpen dat mama’s ogen weer overgelopen waren en dat dat vast verschrikkelijk veel pijn moet hebben gedaan. 

Vorige
Vorige

Altijd Kerstmis